woensdag 30 oktober 2013

De drie Gouden Eeuwen

De drie gouden eeuwen naar het oordeel van kunsthistoricus prof. dr. J. J. M. Timmers ( 1907-1996)


column nr 275 dd 30 oktober 2013

Soms lees je in boeken nieuwe inzichten, die bij nader inzien een bron van waarheid bevatten, maar geen algemene erkenning als geschiedkundige feiten hebben gekregen. Als we het over de Gouden Eeuw hebben denken we aan de zeventiende eeuw met de opkomende grachtengordel in Amsterdam en de grote schilders als Rembrandt, Frans Hals, Albert Cuyp, Verspronck, Ruysdael, Berkheyde etc. Maar evenzeer kenden de Nederlanden eerdere grotere bloeiperioden en prof. Timmers noemt als eerste Gouden Eeuw, de tijd tussen 1100-1225 in het Maasgebied met de opbloei van de Romaanse kunst- bouw en beeldhouwkunst, letterkunde en boekverluchting. De tweede Gouden eeuw laat 1300 tot 1400 onder de Bourgondische vorsten, in welke periode de gotiek opbloeide.
Deze zienswijze kan ik grote lijnen best wel onderschrijven. Als het woord Gouden Eeuw valt, denken we aan het rijke Holland, dat goede sier maakte in Nederlands Indie en met de opbrengst van deze schatten prachtige gebouwen neerzette. De kolonialen dreven handel met die uitheemse goederen, maakten goede sier en bouwden pakhuizen en fraaie stadspaleizen in de grachtengordel van ons hoofdstad. Professor Timmers schreef in 1984 een boek over de glorie van Nederland en heeft geprobeerd vanaf de Romeinse tijd licht te werpen op de culturele geschiedenis van de lage landen. Dat is ambitieus, maar het meeste intrigeerde mij persoonlijk hoe de negentiende eeuw door deze wetenschapper was beschreven. Professor Timmers tekende en schilderde zelf ook en was daarbij een groot theoreticus en kenner van de kunstgeschiedenis.  Hij volgde op de Radboud universiteit te Nijmegen professor Gerard Brom op en doceerde kunstgeschiedenis van 1936-1940


Willem Witsen : De oude schans te Amsterdam, nauwkeurige lijnen naar de werkelijkheid

Breitner, cavalerie in de duinen bij Scheveningen, minder nauwkeurig lijnenspel, wel sfeervol
. Enige markante passages volgen hier  In de traditie van die voortkabbelende kunst van de grote meesters van de zeventiende eeuw was het maar al te veel brave en huisbakkene kunst.. Beslist geen voedingsbodem voor modernisme. Het impressionisme wilde de werkelijkheid direct vangen en de schilders schilderden dan ook en plein air. Zo natuurgetrouw mogelijk. Begin van de twintigste eeuw komt de grote kentering. Op weg naar de abstracte kunst, alleen een idee vertolken.
In dat kader ziet hij de schilders als Breitner en Witsen eind negentiende eeuw nog teveel vastzitten aan de realiteit. Breitner laat in dat opzicht een lossere toets zien, maar in het schilderij De oude schans schilder Witsen heel nauwkeurig de raampartijen en Witsen is al bezig de impressionistische methode een beetje los te laten. Bij Breitner is dat veel minder het geval en alles blijft daar veel vager, diffuser en wat meer mythisch
Van beide schilders treft U hieronder een afbeelding aan en oordeelt U zelf maar wat Timmers als onderscheid tussen beide schilders aanvoert.


Geniet, leef, wees creatief, musiceer, wandel, teken, zing of pak de fiets en trek erop uit.
Kunstboeken, lezingen, essays, rondleidingen, adviezen, taxaties etc j.j.jong@quicknet.nl

Geen opmerkingen:

Een reactie posten